Job – Vernederd en genezen door de natuur
De komende blogs draaien om mensen in de Bijbel die wat van doen hebben met de natuur, de aarde en ons gedrag. Ik noem ze natuurhelden. Job is waarschijnlijk niet de eerste persoon uit de Bijbel aan wie je denkt als natuurheld. Zijn geschiedenis is nogal deprimerend: een verhaal van onverdiend lijden, vernedering en de schijnbare afwezigheid van God. Maar het boek van Job bevat ook het langste bijbelgedeelte over de natuur. In hoofdstuk 38-41 wordt Job meegenomen naar de wildernis en maakt daar kennis met natuurwonderen en allerlei diersoorten. God trekt Job uit zijn zelfmedelijden en dompelt hem onder in een wereld van onweerswolken en sterrenbeelden, berggeiten en leviathans.
Op de een of andere manier verstommen de vragen van Job in de wildernis. Hij ziet in het juiste perspectief wie hijzelf is en wie God is. Zijn confrontatie met de onaangetaste natuur zorgt voor inkeer en werkt genezend. Dat is iets belangrijks wat we van Job kunnen leren. De ervaring van Job in de wildernis tart onze christelijke en seculiere ideologieën die het menselijke belang voorop zetten. Het boek geeft ook tegenwicht aan te optimistische ideeën over rentmeesterschap en wetenschappelijk onderbouwd natuurbehoud.
In Job 38:25–27 vraagt God:
Wie groef een bedding voor de stromende regens,
wie effende een pad voor de rollende donder,
om regen neer te gieten zelfs op een land zonder mensen,
op een woestijn waar niemand woont,
om wildernis en woestijn te drenken,
en zelfs daar fris groen te laten ontkiemen?
De vragen die God stelt, benadrukken de absurditeit van het idee dat de schepping om de mens draait. God heeft deze aarde niet alleen voor ons gemaakt. God draagt ook zorg voor plekken en schepsels waar wij niet direct profijt van hebben. De aarde is er voor Hem. “De veronderstelling dat de wereld draait om de mensheid wordt niet ondersteund door de feiten” [1].
God laat Job onverbiddelijk voelen hoe klein hij is. Steeds opnieuw laat Hij zien dat Job gebrek heeft aan kennis en niks begrijpt van de complexe natuur, laat staan dat hij de kracht heeft om het te beïnvloeden. Heeft hij grip op het klimaat of macht over de oceanen? Nee, hij kan niet eens wilde geiten en ezels in bedwang houden! In Job 39 noemt God tien wilde dieren uit het Midden-Oosten: leeuwin en raaf (39:1–3), berggeiten en reeën (39:4–7), wilde ezel (39:8–11), oerrund (39:12–15), struisvogel (39:16–20), paard (39:22), havik/valk (39:26) en arend of gier (39:30).
Op geen van alle hebben wij echt grip. Toch zijn ze allemaal uniek, waardevol en staan ze onder de zorg van God. “Deze schepsels zijn niet alleen sterk, onverklaarbaar en bedreigend, maar vooral ook prachtig in Gods ogen. Ze zijn goed. Ze zouden ons een gevoel moeten geven van kracht en betoverende vreugde” [2]. Ondanks dat goede wetenschap belangrijk is voor natuurbehoud, zouden we ook eens wat vaker de schoonheid en raadselachtigheid van de natuur moeten benoemen.
Of dieren nu nut hebben voor mensen óf niet, ze zijn sowieso kostbaar. Nut voor de mensheid zou niet de enige reden moeten zijn om een diersoort te beschermen. Begrippen als ecosysteem diensten en natuurkapitaal zijn goed bedoeld, maar ze gaan uit van de aanname dat wilde dieren er alleen toe doen in relatie tot mensen. In Job 38–41 wordt echter duidelijk dat wilde dieren een intrinsieke waarde hebben, zelfs als wij last van ze hebben.
Eigenlijk stelt het boek Job de vraag of mensen moeten heersen over de meest wilde en mysterieuze dieren, of dat we dienstbaar moeten zijn aan heel de schepping. God herinnert Job er aan dat beide taken aan God toebehoren: zowel het overheersen als het dienen. Dat is geen reden voor de mens om het niet te doen. Integendeel, onze beweegredenen worden door Gods betoog in Job herijkt. Rentmeesterschap moet beginnen met nederigheid in plaats van onze natuurlijke hoogmoed. De reactie van Job op het adembenemende overzicht op de schepping is dat hij zich heel klein voelt en hij het voortaan wel laat om God op het matje te roepen. [3] Onze plaats weten in Gods wereld betekent weten hoe klein we zijn, hoe incompleet onze kennis is en hoe wild, vreemd en bijzonder alle andere mede-schepsels zijn. De bijdrage van Job aan de serie natuurhelden is die van een natuurbeschermer die op een pijnlijke manier onderwezen is: vernederd en genezen door de natuur.
[1] Muir, John, John Muir in His Own Words: A Book of Quotations (Lafayette, CA: Great West Books, 1988). p.4
[2] McKibben, Bill, The Comforting Whirlwind (Grand Rapids, MI: W B Eerdmans, 1994). p.43
[3] Job 42:1–6
Vertaald door Matty van Leijenhorst
Kom in contact met meer christenen die geven om Gods schepping via A Rocha Nederland.
Heel leerzaam artikel. Ik ben blij het te lezen.